zondig
- zon·dig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | zondig | zondiger | zondigst |
verbogen | zondige | zondigere | zondigste |
partitief | zondigs | zondigers | - |
zondig
- (religie) goddelijke voorschriften of verboden schendend
- Mensen zijn uiterst zondige wezens.
vervoeging van |
---|
zondigen |
zondig
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zondigen
- Ik zondig.
- gebiedende wijs van zondigen
- Zondig!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zondigen
- Zondig je?
- Het woord zondig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zondig" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ zondig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be