zondiger
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zon·di·ger
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van zondigen met het achtervoegsel -er [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zondiger | zondigers |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de zondiger m
Vertalingen
1. zie: zondaar
Bijvoeglijk naamwoord
zondiger
- onverbogen vorm van de vergrotende trap van zondig
Gangbaarheid
- Het woord zondiger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.