zondigen
- zon·di·gen
- In de betekenis van ‘zonde begaan’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
- Afgeleid van zonde met het achtervoegsel -ig
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zondigen |
zondigde |
gezondigd |
zwak -d | volledig |
zondigen
- inergatief, (religie) het overtreden van een religieuze wet
- Koning Achab zondigde tegen de Heer met zijn afgodendienst.
1. het overtreden van een religieuze wet
- Het woord zondigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zondigen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "zondigen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be