zondigde
- zon·dig·de
vervoeging van |
---|
zondigen |
zondigde
- enkelvoud verleden tijd van zondigen
- Ik zondigde.
- Jij zondigde.
- Hij, zij, het zondigde.
- Ik zondigde.
- Het woord zondigde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.