furieus
- fu·ri·eus
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘razend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1531 [1]
- afgeleid van furie met het achtervoegsel -eus
- afgeleid van het Franse furieux (met het achtervoegsel -eus) [2] [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | furieus | furieuzer | furieust |
verbogen | furieuze | furieuzere | furieuste |
partitief | furieus | furieuzers | - |
furieus
- verhit van woede
- De furieuze man wist zich niet te bedwingen en de ruit sneuvelde.
- Wanneer iemand furieus is wordt dat gezien als een graadje erger na woedend, twee graden na kwaad en drie graden erger dan boos zijn.
- Het woord furieus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "furieus" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "furieus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ furieus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be