Huidig
bestand
94
  • -eus

-eus [1]

  1. ter vorming van bijvoeglijk naamwoorden (uit zelfstandig naamwoorden) soms uit het Frans, Latijn of Engels afkomstig


  • IPA: /-ɛʲʊs/

-ĕus

  1. vormt bijvoeglijke naamwoorden met als betekenis "gemaakt van" bij stofnamen.
    «aurum → aurĕus»
    goud → gouden
  2. vormt bijvoeglijke naamwoorden met diverse betekenissen van zelfstandige naamwoorden, en dit in de drie geslachten (-ĕus, -ĕa, -ĕum).
    «alvus → alvĕus»
    buik → trog, voederbak
    «fēmĭna → fēmĭnĕus»
    vrouw → vrouwelijk, door vrouwenhand, verwijfd