Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • scro·fu·leus
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijn [1]
stellend
onverbogen scrofuleus
verbogen scrofuleuze
partitief scrofuleus

Bijvoeglijk naamwoord

scrofuleus [2]

  1. lijkend op een klier
  2. (medisch) lijdend aan tuberculose
     Maar het lelijke, ziekelijk en scrofuleus uitziende meisje, dat op haar moeder leek, begon bij het zien van die vreemde man te schreeuwen en probeerde weg te lopen.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen