bad
- bad
- In de betekenis van ‘kuip, water waarin men zich baadt’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bad | baden |
verkleinwoord | badje | badjes |
het bad o
- (sanitair), (techniek) voorwerp waarin men zich wast met water, meestal in de vorm van een vat [1] of kuip en gemaakt van hout of een harder materiaal, zoals steen of ijzer
- Wij hebben thuis een heerlijk ligbad waarin je lekker kunt relaxen na een dag hard werken.
- ▸ Per ongeluk had ik het bad laten overlopen toen ik even weg was gedommeld op het kingsize motelbed.[2]
- hoeveelheid water of ander medium waarin iets of iemand ondergedompeld kan worden
|
|
1. voorwerp waarin men zich wast met water
2. hoeveelheid water of andere vloeistof waarin iets of iemand ondergedompeld kan worden
vervoeging van |
---|
bidden |
bad
- enkelvoud verleden tijd van bidden
- Ik bad.
- Jij bad.
- Hij, zij, het bad.
- Ik bad.
- Het woord bad staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bad" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bad" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- bad
- Afkomstig van het Oudnoordse woord bað
Naar frequentie | 439 |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | bad | badet | bade | badene |
genitief | bads | badets | bades | badenes |
bad, o
|
- bad in: Det Danske Sprog- og LitteraturselskabDen Dankse Ordbog op website:ordnet.dk
- Afkomstig van het Middelengelse badde
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
bad | worse | worst |
bad
- [2] harmful, hurtful, damaging, injurious
- [4] severe, serious, grave
- [5] poor, inferior, unsatisfactory, inadequate
- [6] evil, wicked, sinful
- [2] good, beneficial, benevolent
bad
- bad
- Afkomstig van het Oudnoordse woord bað
Naar frequentie | 1599 |
---|
bad
- gebiedende wijs van bade
bad
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van be
bad
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van bede
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | bad | badet | bad | bada badene |
genitief | bads | badets | bads | badas badenes |
bad, o
- het baden in water, zand, modder of andere stoffen of in de zon
- bad (hoeveelheid vloeistof)
- (scheikunde) bad (hoeveelheid chemische vloeistof)
- (bouwkunde) badkamer
- «Leiligheten har både bad og vannklosett.»
- Het appartement heeft zowel bad als watercloset.
- «Leiligheten har både bad og vannklosett.»
- badplaats, kuuroord
- (bouwkunde) gebouw met badkamers of zwembad
- «Kommunen har bygget et nytt bad.»
- De gemeente bouwde een nieuwe badinrichting.
- «Kommunen har bygget et nytt bad.»
- gebruikt in woordsamenstellingen met bade-, bijv. badehus: iets dat met baden te maken heeft
|
- [1]: et ufrivillig bad
een onvrijwillig bad
- [2]: et varmt bad
een warm bad
- [3]: et elektrolytisk bad
een elektrolytisch bad
- [5]: ta en kur ved et bad
een kuur in een bad nemen
bad
- nominatief onbepaald onzijdig meervoud van bad
- bad
- Afkomstig van het Oudnoordse woord bað
bad
- gebiedende wijs van bade
bad
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van be
bad
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van bede
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | bad | badet | bad | bada |
bad, o
- het baden in water, zand, modder of andere stoffen of in de zon
- bad (hoeveelheid water of andere vloeistof)
- (scheikunde) bad (hoeveelheid chemische vloeistof)
- (bouwkunde) badkamer
- «Huset har både bad og vassklosett.»
- Het huis heeft zowel bad als watercloset.
- «Huset har både bad og vassklosett.»
- badplaats, kuuroord
- (bouwkunde) gebouw met badkamers of zwembad
- gebruikt in woordsamenstellingen met bade-, bijv. badehus: iets dat met baden te maken heeft
|
|
- [1]: ta seg eit bad
een bad nemen
- [2]: eit varmt bad
een warm bad
- [3]: eit elektrolytisk bad
een elektrolytisch bad
- [5]: ta ein kur ved eit bad
een kuur in een bad nemen
bad
- nominatief onbepaald onzijdig meervoud van bad
bad
- bad
- Afkomstig van het Oudnoordse woord bað
Naar frequentie | 533 |
---|
bads | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | bad | badet | bad | baden |
genitief | bads | badets | bads | badens |
bad
- bad (voor een of meerdere personen)
- «Väl hemma var jag tvungen att ta ett bad då jag var så frusen.»
- Goed thuis aangekomen, was ik gedwongen een bad te nemen, want ik zo koud was.
- «Väl hemma var jag tvungen att ta ett bad då jag var så frusen.»
- (scheikunde) bad (chemisch)
- (afkorting), (verkorting) van badhus of badplats
|
|
- [1]: dusch
bad