hout
- hout
- erfwoord via Middelnederlands hout van Oudnederlands holt, in de betekenis van ‘hard gedeelte van bomen’ aangetroffen vanaf 741 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hout | houten |
verkleinwoord | houtje | houtjes |
het hout o
- (materiaalkunde) materiaal in het binnenste van houtige planten (bomen, struiken, etc.) (wikidata: hout )
- ▸ Het afwaswater werd tijdens het eten op het vuur verwarmd waarmee ik na de maaltijd de aangekoekte pannen schoon schrobde. Er leek geen einde aan te komen, maar het was altijd gezellig om de avonturen van de dag te bespreken. De andere kinderen zochten hout, zetten tenten op en haalden water.[4]
- ▸ Zijn oude wolfshuid kwam goed van pas wanneer het werk in de pikzwarte ochtend begon met het verwarmen van het hout.[5]
- (ecologie) (metonymisch) bos, park, bijv. Haarlemmerhout, Kralingerhout, Leidse Hout
- We hebben heerlijk in de hout gewandeld.
- Waar in 't bronsgroen eikenhout, 't nachtegaaltje zingt, [...] Daar is mijn vaderland, Limburgs dierbaar oord !
|
- Alle hout is geen timmerhout
Niet alles is van voldoende kwaliteit
- Als zij dit doen aan 't groene hout, wat zal aan 't dorre geschieden?
- Bos hout voor de deur
- Dat snijdt geen hout
Daar klopt niks van/Dat werkt niet
- Een houten Klaas
Man die zich moeilijk beweegt
- Van dik hout zaagt men planken
Niet al te nauwkeurig of zorgvuldig werken
- Waar (hout) gehakt wordt vallen spaanders
1. het materiaal in het binnenste van houtige planten
|
- Het woord hout staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hout" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ hout op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "hout" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
hout
- van Oudnederlands holt
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | hout | houte |
genitief | houts | houte |
datief | houte | houten |
accusatief | hout | houte |
- hout; stofnaam, bouwmateriaal, brandstof
- «Also comet met grooter cracht
ute dien houte een lettelkin
olie diere ende fijn
inden nedersten pot tier stede»[3]zo verkrijgt men met grote moeite
uit dat hout een beetje
kostbare en fijne olie
in de onderste pot op die plek
- «Also comet met grooter cracht
- tak, stok, balk
- boom; vooral als vertaling van Latijn lignum in de betekenis van boom
- «Deen es dat weten doet
ondersceet wat quat es ende goet.
[...]
Dander heet des levens hout,»[3]De ene is die doet kennen
het onderscheid tussen goed en kwaad
[...]
De andere heet de boom des levens
- «Deen es dat weten doet
- ook m: hout in de betekenis van bos, woud
- ↑ Vroegmiddelnederlands Woordenboek
- ↑ Middelnederlandsch Woordenboek
- ↑ 3,0 3,1 Weblink bron “Der Naturen Bloeme/Achtste Boek” (13e eeuw)