dennenhout
  • den·nen·hout
enkelvoud meervoud
naamwoord dennenhout
verkleinwoord

het dennenhouto

  1. hout afkomstig van de dennenboom Abies  
     Door de natte weersomstandigheden was het dit jaar een extra zware klus om het dennenhout op de wagens te krijgen.[2]
     De aanleg van de Hanzelijn heeft veel nieuw materiaal voor archeologen opgeleverd, omdat de spoorlijn door een deel van Nederland loopt waar nog maar zelden is gegraven. Zo zijn zowel in Flevoland als in Gelderland lijmproductieplaatsen uit de steentijd aangetroffen. Daar werd pek of teer uit dennenhout gewonnen om gereedschappen in elkaar te kunnen lijmen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Paastradities weer volgens eeuwenoud patroon” (05-04-2010), Tubantia
  3.   Weblink bron “Cannabis van 4200 jaar oud in graf Hanzelijn” (10-04-2012), Tubantia