rijshout
- rijs·hout
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rijshout | - |
verkleinwoord | rijshoutje | rijshoutjes |
het rijshout o
- (waterbeheer) staken en tenen van veelal wilgenhout die oorspronkelijk werden geoogst in de grienden (rietlanden) langs de rivieren en in de Biesbosch, voornamelijk gebruikt voor het vervaardigen van zinkstukken
- ▸ Dammen van gevlochten wilgentenen ofwel rijshout, afgeboord met palen, staan haaks op de dijk.[2]
- Het woord rijshout staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rijshout" herkend door:
57 % | van de Nederlanders; |
46 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Denk die dijk eens weg (15 juli 2016) in: NRC Handelsblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be