Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zink·stuk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zinkstuk zinkstukken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het zinkstuko

  1. (waterbeheer) drijvende mat van wilgentenen die met stenen verzwaard wordt om als basis voor een nieuwe dam te dienen of om de bodem tegen uitschuring te beschermen
    • Zinkstukken met een riet kern zijn inmiddels een verouderde methode van bodembescherming, men gebruikt hiervoor nu een kuststofdoek. 
  2. (techniek) onderdeel dat bestemd is om naar de waterbodem te zinken
    • Het meetinstrument bestaat uit een drijver, verbonden aan een zinkstuk. 
  3. losgeraakte onderdelen die uit het metaal zink vervaardigd zijn
    • Het zinkstuk was afkomstig van de constructie die het houtwerk tegen regen moest beschermen. 
  4. (numismatiek) (pejoratief) muntstuk van zink zoals dat in de bezettingstijd vervaardigd werd
    • Zo'n zinkstuk werd als symbool van de gehate bezetter gezien. 

Gangbaarheid

80 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen