Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tak·hout
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord takhout
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het takhouto

  1. hout dat van de takken van een bom komt
     Cannegieter gruwt ervan dat Staatsbosbeheer „complete bomen” aanbiedt als biomassa. Hekhuis is ontstemd over die kritiek. „We leveren alleen takhout en dunne stammetjes als biomassa. En dat doen we alleen als we uit die stammetjes geen zaaghout voor bijvoorbeeld meubilair kunnen maken.[2]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

49 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[3]


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Johannes Visscher
    “Op de bres voor de boom” (08-04-2019), Reformatorisch Dagblad
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be