takhout
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- tak·hout
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | takhout | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het takhout o
- hout dat van de takken van een bom komt
- ▸ Cannegieter gruwt ervan dat Staatsbosbeheer „complete bomen” aanbiedt als biomassa. Hekhuis is ontstemd over die kritiek. „We leveren alleen takhout en dunne stammetjes als biomassa. En dat doen we alleen als we uit die stammetjes geen zaaghout voor bijvoorbeeld meubilair kunnen maken.[2]
Synoniemen
Vertalingen
1. hout dat van de takken van een bom komt
Gangbaarheid
- Het woord 'takhout' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "takhout" herkend door:
49 % | van de Nederlanders; |
72 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Johannes Visscher“Op de bres voor de boom” (08-04-2019), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be