Nederlands

 
[2] kist van stinkhout
 
[1] bladeren van de stinkhout
Uitspraak
Woordafbreking
  • stink·hout
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stinkhout
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

stinkhout o [2]

  1. Ocotea bullata   Zuid-Afrikaanse boom waarvan het pas gekapte hout stinkt
  2. hout van de stinkboom
Vertalingen

Gangbaarheid

60 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen