• spar·ren·hout
enkelvoud meervoud
naamwoord sparrenhout
verkleinwoord

hetsparrenhouto

  1. hout afkomstig van de spar Picea op Wikispecies
     Mette en haar vrienden waren gewapend met plakkaten die werden omhooggehouden met stevige knuppels van sparrenhout.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044633535