Nederlands

 
essenhout
Uitspraak
Woordafbreking
  • es·sen·hout
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord essenhout
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het essenhouto

  1. hout dat afkomstig is van een es Fraxinus excelsior  
     Ik zou het zo hebben aangepakt: ik zou hem als ik hem te pakken had meteen in een kuil stoppen. En dan een paal van essenhout erdoor. Hij heeft zoveel mensen kapotgemaakt![3]
     De nieuwe plenaire zaal van het parlement met de halve cirkelopstelling en de nog te verhuizen blauwe stoelen is een kopie van de huidige vergaderzaal. De andere zeven vergaderzalen in B67 hebben hun oude naam gehouden, in de hal staat eveneens een metershoge hoge roltrap en voor de pers is ook een vergelijkbare plek gemaakt, ook in essenhout.[4]
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. essenhout op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  4.   Weblink bron “Mini-replica van parlement moet verhuisangst Tweede Kamer wegnemen” (20-10-2020), NOS