slaghout
  • slag·hout
enkelvoud meervoud
naamwoord slaghout slaghouten
verkleinwoord slaghoutje slaghoutjes

het slaghouto [1]

  1. houtenknuppel waarmee men de bal slaat bij honkbal, slagbal, cricket, softbal enz.
    • De enige score in het uitverkochte Wrigley Field kwam tot stand in de zevende inning. Coco Crisp kreeg de worp van pitcher Carl Edwards jr. vol op het slaghout en de bal verdween diep in het achterveld. Voor Michael Martinez was er precies tijd genoeg om over de thuisplaat te duiken. Zaterdag kunnen de Cubs al revanche nemen, dan staat het vierde duel in de finale op het programma. Wie het eerst vier keer wint, steekt de titel op zak. [2] 
    • Het slagbaltoernooi, voor de groepen vijf en zes van de basisscholen op het sportcomplex van Luctor et Emergo aan de Horstlaan is gistermiddag halverwege afgelast. Door de regen kregen de sporters gladde handen waardoor het slaghout regelmatig door de lucht vloog. [3] 
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 29/oktober/2016
  3. Tubantia 09-juni-2010
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be