• slag

[A]

1-3 enkelvoud meervoud
naamwoord slag slagen
verkleinwoord slagje slagjes

de slagm

  1. (militair) militair treffen
    • Adolf van Nassau bleef in de slag. 
    • De Slag aan de Somme was een grote slag tijdens de Eerste Wereldoorlog, waarbij meer dan een miljoen slachtoffers vielen [2] 
     De Slag om de Schelde was hierbij heel belangrijk. Soldaten uit Canada, Groot-Brittannië en Polen vochten vijf weken lang tegen soldaten uit Duitsland. Het was heel zwaar maar uiteindelijk wonnen ze. Dit werd afgelopen weekend herdacht in Terneuzen.[3]
     Wie dit soort momenten heeft meegemaakt, weet dat de geschiedenis van volkeren wordt bepaald door de uitslag van de grote slagen.[4]
  2. het opzettelijk doen belanden van een hand of een voorwerp op iemand
    • De slagen regenden neer op zijn gezicht. 
  3. (figuurlijk) een pijnlijke of nadelige gebeurtenis
    • Hij kreeg slag op slag te verwerken, eerst stierf zijn vrouw, daarna zijn zoon. 
  4. (kaartspel) een aantal kaarten, van iedere speler gewoonlijk één, die door een bepaalde speler gewonnen worden
    • Door de lengte van zijn troefkaart wist hij nog twee slaagjes te winnen. 
  5. geluid gemaakt door een ontploffing of een klap (slagwerk)
  6. het slaan van het hart (hartslag) dat voelbaar is aan de pols (polsslag)
  7. beweging van de armen bij zwemmen (zwemslag)
  8. beweging van de benen bij schaatsen (schaatsslag)
  9. een draaiing van iets (een slag in het haar)
  10. de keer dat iets ronddraait

[B]

4 enkelvoud meervoud
naamwoord slag -
verkleinwoord - -

het slago

  1. een soort of categorie, gewoonlijk van mensen
    • Mensen van zijn slag beginnen zeldzaam te worden. 
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]


enkelvoud meervoud
slag slags

slag

  1. sintel
  2. (metallurgie) slak [2]
  3. (scheldwoord) slet
  4. (scheldwoord) waardeloos iemand
vervoeging
onbepaalde wijs to  slag 
he/she/it  slags 
verleden tijd  slagged 
voltooid
deelwoord
 slagged 
onvoltooid
deelwoord
 slagging 
gebiedende wijs  slag 

slag

  1. onovergankelijk, (metallurgie) verslakken
  1. slag, Online Etymology Dictionary