• slag·bal
enkelvoud meervoud
naamwoord slagbal
verkleinwoord

het slagbalo

  1. (sport) een op honkbal lijkende balsport, vaak gespeeld tijdens gymnastieklessen op basisscholen
    • Anders dan de moeder van Frits Abrahams heb ik de beste herinneringen aan mijn tijd bij de zusters Ursulinen in Bergen (Achterpagina, 13 augustus). Als meisje van 14 arriveerde ik daar in 1921 om onderwijzeres te worden. De sfeer was heel ontspannen. De directrice, zuster Ignatia, zorgde daar wel voor. We deden aan sport: korfbal en slagbal. De beroemde voordrachtskunstenaar Albert Vogel senior, de vader van Ellen, trad regelmatig op. En er werden films vertoond, al werd er een keer één afgebroken toen de nonnen het iets te pikant vonden. En we maakten lange, plezierige wandelingen naar Bergen aan Zee. Misschien is het later veranderd. Maar het beeld dat in de column geschetst wordt, herken ik niet. <ref> NRC E.M. Kok-Kat 21 augustus 2010 
100 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[2]