bal
- bal
- [A] erfwoord, te herleiden tot Proto-Germaans *balla-, *ballu-, Indo-Europees *bhol-. Cognaat met Oudiers ball, Latijn follis, Grieks φαλλός [1]. In de betekenis van ‘rond voorwerp’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [2]
- [B] Leenwoord uit het Frans, verder te herleiden tot baller › Latijn ballare › Grieks βαλλίζω.[3] In de betekenis van ‘danspartij’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1643 [2]
- Van Frans balle. In de betekenis van ‘gulden, (België) frank’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1936 [4] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bal | ballen |
verkleinwoord | balletje | balletjes |
[A] de bal m
- (sport) object in de vorm van een bol en meestal gemaakt van leer [1] dat gebruikt wordt bij balspelen
- De bal werd door de spits keihard in de kruising geschoten.
- (meer in het algemeen) bolvormig voorwerp
- Ik eet een bal gehakt.
- ▸ De outfit komt 'met alle toeters en bellen', inclusief de aanpassingen die Whitney zelf heeft gedaan. In het grijze pak dat de zangeres onder de outfit droeg, zitten zelfs nog wat gaten die er tijdens de opnames zijn ingekomen. Ook missen er daardoor wat chromen balletjes die aan het pak zaten.[5]
- (pejoratief) negatieve benaming voor een jongeman, vaak van rijke afkomst en met een herkenbaar accent
- De bal kwam op me af om een praatje te maken, maar ik ging snel naar mijn vriendin in het toilet.
- (anatomie) teelbal
- Henk ging naar de dokter omdat hij last had van jeuk aan zijn ballen.
- (informeel) geen ~ helemaal niets
- Hij begreep geen bal van wiskunde.
- (informeel) geen ~ aan helemaal niet leuk
- Ik verveel me dood op het feest, ik vind er geen bal aan.
- (informeel) geen ~ aan heel gemakkelijk
- Wiskunde moeilijk? Ik vind er geen bal aan.
- [3] kakker
- [4] kloot, teelbal, testikel, testis, zaadbal
- [5] barst, donder, biet, flikker, hout, jota, klap, moer, sikkepit, snars, zak, zier
|
[1] object in de vorm van een bol en meestal gemaakt van leer [1] dat gebruikt wordt bij balspelen
- De kolf naar de bal werpen
Het opgeven
- elkaar de bal toespelen/elkaar de bal toewerpen
Elkaar helpen zodat beide partijen er voordeel uit halen
- Kort op de bal spelen
Snel en kordaat handelen
- Spelen op de bal [of op de man]
Uitdrukking die het verschil benadrukt tussen het bij verschil van mening enerzijds opvoeren van inhoudelijke argumenten en anderzijds de oppponent persoonlijk verdacht maken
1. een object in de vorm van een bol dat gebruikt wordt bij balspelen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bal | bals |
verkleinwoord | - | - |
[B] het bal o
- een danspartij
- Het bal werd geopend door het bruidspaar.
- (figuurlijk) veel onnodig gedoe
- Het is toch elke keer weer bal.
1. een danspartij
vervoeging van |
---|
ballen |
bal
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ballen
- Ik bal.
- gebiedende wijs van ballen
- Bal!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ballen
- Bal je?
- Het woord bal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bal" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ bal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 2,0 2,1 2,2 "bal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ bal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron “Filmoutfit Whitney Houston uit The Bodyguard onder de hamer” (20-08-2018), Tubantia
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
bal
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
bal | le bal | bals | les bals |
bal m
- IPA: /bal/
bal
- bal; een danspartij
bal m
enkelvoud | meervoud | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
geheel | gemuteerd | verkleind | gemuteerd verkleind | geheel | gemuteerd | verkleind | gemuteerd verkleind | |
nominatief | bal | pal | belke | pelke | bel | pel | belkes | pelkes |
genitief | bals | pals | belkes | pelkes | bel | pel | belkes | pelkes |
locatief | balles | palles | balleske | palleske | ballese | pallese | balleskes | palleskes |
datief | balle | palle | belke | pelke | bel | pel | belkes | pelkes |
accusatief | bal | pal | belke | pelke | bel | pel | belkes | pelkes |
bal m
bal
- IPA: /bal/
- bal
bal
- informeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord balit
- bal
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | bal | ballar |
genitief | balın | balların |
datief | bala | ballara |
accusatief | balı | balları |
locatief | balda | ballarda |
ablatief | baldan | ballardan |
bal