• bal
enkelvoud meervoud
naamwoord bal ballen
verkleinwoord balletje balletjes
 
Een bal [1] om mee te spelen
 
Een bal [4] als lichaamsdeel

[A] de balm

  1. (sport) object in de vorm van een bol en meestal gemaakt van leer [1] dat gebruikt wordt bij balspelen
    • De bal werd door de spits keihard in de kruising geschoten. 
  2. (meer in het algemeen) bolvormig voorwerp
    • Ik eet een bal gehakt. 
     De outfit komt 'met alle toeters en bellen', inclusief de aanpassingen die Whitney zelf heeft gedaan. In het grijze pak dat de zangeres onder de outfit droeg, zitten zelfs nog wat gaten die er tijdens de opnames zijn ingekomen. Ook missen er daardoor wat chromen balletjes die aan het pak zaten.[5]
  3. (pejoratief) negatieve benaming voor een jongeman, vaak van rijke afkomst en met een herkenbaar accent
    • De bal kwam op me af om een praatje te maken, maar ik ging snel naar mijn vriendin in het toilet. 
  4. (anatomie) teelbal
    • Henk ging naar de dokter omdat hij last had van jeuk aan zijn ballen. 
  5. (informeel) geen ~ helemaal niets
    • Hij begreep geen bal van wiskunde. 
  6. (informeel) geen ~ aan helemaal niet leuk
    • Ik verveel me dood op het feest, ik vind er geen bal aan. 
  7. (informeel) geen ~ aan heel gemakkelijk
    • Wiskunde moeilijk? Ik vind er geen bal aan. 

[1] object in de vorm van een bol en meestal gemaakt van leer [1] dat gebruikt wordt bij balspelen

  • De kolf naar de bal werpen
Het opgeven
Elkaar helpen zodat beide partijen er voordeel uit halen
  • Kort op de bal spelen
Snel en kordaat handelen
  • Spelen op de bal [of op de man]
Uitdrukking die het verschil benadrukt tussen het bij verschil van mening enerzijds opvoeren van inhoudelijke argumenten en anderzijds de oppponent persoonlijk verdacht maken
 
1. bal als dansfeest
enkelvoud meervoud
naamwoord bal bals
verkleinwoord - -

[B] het balo

  1. een danspartij
    • Het bal werd geopend door het bruidspaar. 
  2. (figuurlijk) veel onnodig gedoe
    • Het is toch elke keer weer bal. 
vervoeging van
ballen

bal

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ballen
    • Ik bal. 
  2. gebiedende wijs van ballen
    • Bal! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ballen
    • Bal je? 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]


bal

  1. (sport) bal; een object in de vorm van een bol dat gebruikt wordt bij balspelen


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  bal     le bal     bals     les bals  

bal m

  1. bal, dansfeest


bal

  1. bal; een danspartij


bal m

  1. (Hooglimburgs) bal


bal m

  1. bal, bol


bal

  1. (sport) bal; een object in de vorm van een bol dat gebruikt wordt bij balspelen


  • bal

bal

  1. informeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord balit


  • bal
enkelvoud meervoud
nominatief   bal     ballar  
genitief   balın     balların  
datief   bala     ballara  
accusatief   balı     balları  
locatief   balda     ballarda  
ablatief   baldan     ballardan  

bal

  1. (voeding) honing