snars
- snars
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | snars | - |
verkleinwoord | - | - |
de snars m
- (figuurlijk), (informeel) zeer klein beetje (alleen in onderstaande uitdrukking)
- ▸ U bent een slechte, boze verstaander, u snapt er geen snars van.[3]
- (verouderd) kleine hoeveelheid vocht
- ▸ ⧖ Wy moeten aanmerken, dat hoe men den Wyn meer oversteekt, hoe hy schooner is; maar men doet het gemeenlyk maar twe, of drie malen. Maar zo menigmaal, als men ze oversteekt moet men ze lymen; uitgenomen de laatste reis; wanneer men ze maar een snarsje moet geven, of een derde minder Lym dan te voren.[4]
[1] "zeer klein beetje"
- Geen snars
Helemaal niets
- Het woord 'snars' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "snars" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ snars op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Mohammed Benzakour“Het zijn uw dwalingen en strapatsen, niet de mijne” (9 juli 2016) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron M. Noel Chomel (vert. Jan Lodewyk Schuer & A.H. Westerhof)“Huishoudelyk woordboek, Vervattende vele middelen om zyn goed te vermeerderen, en zyne gezondheid te behouden, Met verscheiden wisse en beproefde middelen. : Wyn” (1743), S. Luchtmans/H. Uytwerf, Leiden/Amsterdam, p. 1374 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be