zier
- zier
- In de betekenis van ‘zweem, kleinigheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zier | zieren |
verkleinwoord | ziertje | ziertjes |
- geringe hoeveelheid: ik snap er geen zier van
- Nu is het niet mijn bedoeling om een zuurverdiende vakantie naar een tropisch paradijs te verzieken (vooruit, een beetje), maar het verhaal van de Malediven vertelt ons denk ik iets anders. Het zou immers geen zier helpen als we niet meer hiernaartoe op vakantie zouden gaan. En dat is juist de kern van het probleem. [2]
- Het woord zier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zier" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "zier" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ HP de Tijd ARNOUT LE CLERCQ 25 JAN 2019 De Malediven verdwijnen, maar onze consumptiedrift niet
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be