• teug
  • In de betekenis van ‘slok’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord teug teugen
verkleinwoord teugje teugjes

de teugv / m

  1. een grote slok
    • Hij dronk het water met teugen tegelijk. 
     Voordat ik dit in één teug naar binnen goot, sloeg ik een kruis en wees in de lucht naar een denkbeeldige maan.[2]
     Deze mannen reageerden op doorstaan gevaar met landsknechtengelach en op komend gevaar met een teug uit een goed gevulde fles — de dood en de duivel mogen grijnzen wat ze willen als de wijn maar goed is. Zo is het altijd geweest in de oorlog...'[3]
96 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[4]
  1. "teug" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be