Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • speel·bal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord speelbal speelballen
verkleinwoord speelballetje speelballetjes

Zelfstandig naamwoord

speelbal m [1]

  1. (spel) bal waarmee gespeeld wordt
  2. (figuurlijk) willoos, weerloos slachtoffer
    • De mens is een speelbal van zijn emoties. 
  3. (figuurlijk) iets wat zelf geen enkele invloed heeft op een proces, maar daar wel in wordt gebruikt
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen