ballen
- bal·len
de ballen mv
branie, moed
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ballen |
balde |
gebald |
zwak -d | volledig |
ballen
- overgankelijk tot een bal tezamen doen
- Hij balde zijn vuist van woede.
- inergatief (vrij ongericht) met een bal spelen
- Dan balden we nog wat verder naar één goaltje.
- [1] samenballen
- [2] basketballen, handballen, korfballen, softballen, voetballen
- de vuist ballen
alle vingers van de hand buigen zodat de hand een bol vorm krijgt
- • Ook hij balde zijn rechtervuist, maar zijn linkerhand wees daarentegen onverbiddelijk naar de middenstip. [1]
- Het woord ballen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ballen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Suzanne Vermeer: All-inclusive 2008
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- bal·len
Naar frequentie | 1689 |
---|
ballen, m
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van ball
ballen, m
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van balle
- bal·len
ballen, m
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van ball
ballen, m
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van balle