• voet·bal·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
voetballen
voetbalde
gevoetbald
zwak -d volledig

voetballen

  1. inergatief, (voetbal) een balspel waarbij de bal alleen met de voet en het hoofd, maar niet met de hand gespeeld mag worden
    • Zij gaan elke middag voetballen op het veldje op de hoek. 
     Met mijn zoon ging ik vaak wildkamperen in een weiland en koken op een houtvuurtje. Een middagje poolen in de stad of voetballen was vaste prik.[1]

de voetballenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord voetbal
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


voetballen

  1. voetballen