Nederlands

 
voetbalshirt
Uitspraak
Woordafbreking
  • voet·bal·shirt
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voetbalshirt voetbalshirts
verkleinwoord voetbalshirtje voetbalshirtjes

Zelfstandig naamwoord

voetbalshirt o [1]

  1. (voetbal) (kleding) bovendeel van het voetbalkostuum dat de armen en de borstkas bedekt
     "Je denkt, waarom mag ik er niet in?", vraagt Erica zich af. "Ik had geen voetbalshirt aan of gedronken. Je voelt je gewoon verslagen."[2]
     'Mijn voetbalshirt voor Maradona' bij meet and greet[3]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Nieuwe Utrechtse club weigert bezoekers op z'n Berghains” (09-10-2017), NOS
  3.   Weblink bron “'Mijn voetbalshirt voor Maradona' bij meet and greet” (24-08-2017), NOS