• moed
  • In de betekenis van ‘flinkheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord moed -
verkleinwoord - -

demoedm

  1. dapperheid, lef, branie
    • De moed zakte in zijn schoenen toen hij die wankele brug zag. 
     Nu begint de moed weg te zakken, en ze durft niet bij de vrouw binnen te vallen.[2]
     Ze dreigt de moed te verliezen.[2]
  2. inborst, stemming, gemoed
    • In goede moed ging hij uit fietsen. 
  3. vertrouwen op een goede afloop
    • De atlete had er nogal moed op; een podiumplaats lag binnen haar mogelijkheden. 
  • de moed opgeven
de hoop verliezen
  • de moed erin houden
blijven hopen
  Een voor een begonnen we grappen en verhalen met elkaar te delen om de moed erin te houden'. [3] 
  • de moed zakt me in de schoenen
heel bang worden, alle hoop verliezen
 Ik reageerde niet, hoewel de moed me opnieuw in de schoenen zonk.[4]
 De moed zinkt me in de wandelschoenen.[5]
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[6]
  1. "moed" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. 1 2
    Jessie Burton vert. Mieke Trouw-Luyckx
    “Het huis aan de Herengracht” (2022), Luitingh-Sijthoff op Wikipedia, ISBN 9789024586332
  3. Tim Voors: Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada, 2018
  4. Danielle Teller (vert. Marja Borg)
    “Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers op Wikipedia, ISBN 9789026346477
  5. Marion Pauw e.a.
    “4 wandelaars en een Siciliaan” (2022), The House of Books, ISBN 9789044363340
  6. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be