Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • man·nen·moed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord mannenmoed
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de mannenmoedm

  1. moed van mannen; mannelijke moed
     Hij stond zich zelfs niet toe ook maar te denken aan wat komen ging en hoe het zou kunnen aflopen en nadat hij geïnformeerd had hoe lang dit gewoonlijk duurde, bereidde hij er zich op voor dat hij het een uur of vijf zou moeten uithouden en zich met mannenmoed moest beheersen en daartoe voelde hij zich in staat.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen