• kloot
enkelvoud meervoud
naamwoord kloot kloten
verkleinwoord klootje klootjes

de klootm

  1. voorwerp dat bestaat uit samengedrukt materiaal
  2. bolvormig voorwerp
  3. (anatomie) (vulgair) bolvormig mannelijke orgaan waar spermacellen worden gemaakt
  4. (persoon) (vulgair) vervelende kerel

[3],[4]

  • Een aardige/goede kloot
Een goedaardige man, een goedzak
 Ze zeiden: 'Onze eigen zoon is een smeerlap, hij kijkt niet naar ons om, maar hij bent een goede kloot.'[5]
  • Ge zijt een goeie kloot, maar ge moest onder een ezel hangen
Verwensing
vervoeging van
kloten

kloot

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van kloten
  2. gebiedende wijs van kloten
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[6]