• ko·gel
  • In de betekenis van ‘projectiel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord kogel kogels
verkleinwoord kogeltje kogeltjes

de kogelm

  1. loden projectiel gevuld met buskruit dat gebruikt wordt als munitie van een wapen
  2. (militair) rond of cilindervormig projectiel met spitse punt dat uit een vuurwapen wordt geschoten
  3. zware metalen bal die gebruikt wordt bij het kogelstoten
  4. stalen bol, vooral gebruikt in kogellagers e.d
  5. in meest algemene zin een bol
  6. (biologie) het uitwendige gewricht tussen pijp- of schuurbeen en kootbeen van een paard of rund
  7. dijspier van een slachtdier
vervoeging van
kogelen

kogel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kogelen
    • Ik kogel. 
  2. gebiedende wijs van kogelen
    • Kogel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kogelen
    • Kogel je? 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]