kogel
- ko·gel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kogel | kogels |
verkleinwoord | kogeltje | kogeltjes |
de kogel m
- loden projectiel gevuld met buskruit dat gebruikt wordt als munitie van een wapen
- (militair) rond of cilindervormig projectiel met spitse punt dat uit een vuurwapen wordt geschoten
- zware metalen bal die gebruikt wordt bij het kogelstoten
- stalen bol, vooral gebruikt in kogellagers e.d
- in meest algemene zin een bol
- (biologie) het uitwendige gewricht tussen pijp- of schuurbeen en kootbeen van een paard of rund
- dijspier van een slachtdier
|
1-2. munitie
3. metalen bal gebruikt bij kogelstaten
vervoeging van |
---|
kogelen |
kogel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kogelen
- Ik kogel.
- gebiedende wijs van kogelen
- Kogel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kogelen
- Kogel je?
- Het woord kogel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kogel" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kogel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kogel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ kogel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be