• klo·te
  • verwijzend naar kloten, "teelballen van een man", in de betekenis van ‘tussenwerpsel: uitroep van ergernis’ voor het eerst aangetroffen in 1927 [1] [2]

klote!

  1. (krachtterm) uitroep die ergernis uitdrukt
    • Klote! Ik ben mijn pasje vergeten. 
stellend
onverbogen klote
verbogen klote
partitief klotes

klote

  1. (pejoratief) erg onaangenaam, grote weerzin oproepend
    • Die hele manier van doen is toch gewoon klote, man!. 
  2. (pejoratief) (vulgair) gebruikt als eerste deel van een samenstelling om het tweede deel een negatieve strekking te geven
    • Ik vond het door het gebrek aan actie echt een klotefilm. 
  3. versterkend voorvoegsel (vulgair) gebruikt als eerste deel van samenstelling om het negatieve karakter van het tweede deel te versterken
    • Dat je haar fiets gejat hebt is een klotestreek. 
2. woorden samengesteld met "klote" als eerste deel om het tweede deel een negatieve strekking te geven
3. woorden samengesteld met "klote" als eerste deel in de betekenis "heel erg in zijn soort"
95 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[3]