kluit
- Geluid: kluit (hulp, bestand)
- IPA: / klœyt / (1 lettergreep)
- (Noord-Nederland): /klœʏt/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /klœːt/
- kluit
- In de betekenis van ‘massa, klont’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1357 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kluit | kluiten |
verkleinwoord | kluitje | kluitjes |
- de aarde om een wortelstelsel van een plant
- een brokkelige onsamenhangende massa
1. de aarde om een wortelstelsel van een plant
2. een brokkelige onsamenhangende massa
- Het woord kluit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kluit" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "kluit" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be