bomen
- bo·men
- In de betekenis van ‘punteren’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1681 [1]
- In de betekenis van ‘discussiëren’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1884 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bomen |
boomde |
geboomd |
zwak -d | volledig |
bomen
- inergatief langdurig en uitgebreid praten over minder belangrijke zaken
- overgankelijk (scheepvaart) met een lange stok een bootje voortduwen
- Een bok was een scheepstype dat uitsluitend geboomd werd.
1. langdurig en uitgebreid praten over minder belangrijke zaken
de bomen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord boom
- Het woord bomen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bomen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ 1,0 1,1 "bomen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be