• dwars·bo·men
  • In de betekenis van ‘moeilijkheden in de weg leggen’ voor het eerst aangetroffen in 1872 [1]
  • samenstelling van  dwars  en  bomen 
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dwarsbomen
dwarsboomde
gedwarsboomd
zwak -d volledig

dwarsbomen

  1. overgankelijk tegenwerken, moeilijkheden geven
    • Hij dwarsboomde ons plan om dat land te veroveren. 

de dwarsbomenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord dwarsboom
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]