Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·lem·me·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘(ver)hinderen’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
  • afgeleid van lam met het voorvoegsel be- met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
belemmeren
belemmerde
belemmerd
zwak -d volledig

Werkwoord

belemmeren

  1. overgankelijk een factor vormen die een gebeurtenis of handeling (bijna) onmogelijk maakt
    • De slechte economische toestand van het land belemmerde de aanleg van de peperdure autosnelweg enorm. 
    • Door het slechte weer was alle treinveer belemmerd. 
     Tot nu toe had ze helemaal nog geen schmink gebruikt omdat Alfred had gewaarschuwd voor kleine infecties die de genezing konden belemmeren.[3]
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen