stuwen
- stu·wen
- In de betekenis van ‘voortduwen, stroom tegenhouden’ voor het eerst aangetroffen in 1348 [1]
- afgeleid van stuw met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
stuwen |
stuwde |
gestuwd |
zwak -d | volledig |
stuwen overgankelijk [3]
- voortbewegen door te duwen, opduwen, voortstuwen
- in een ruimte pakken of bergen, stouwen, verstouwen
- door een stuwdam tegenhouden
- [3] afdammen, afsluiten, belemmeren, versperren
- aanstuwen, afstuwen, heenstuwen, instuwen, omstuwen, opstuwen, overstuwen, samenstuwen, verstuwen, voortstuwen, wegstuwen
de stuwen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord stuw
- Het woord stuwen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stuwen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "stuwen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ stuwen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be