omstuwen
- om·stu·wen
- samenstelling van om bw en stuwen ww
omstuwen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
omstuwen |
omstuwde |
omstuwd |
zwak -d | volledig |
- duwend en dringend om iets of iemand heen staan
- Het eerste beeld van de verse wereldkampioene is zittend tegen een dranghek. Amechtig en niet-begrijpend staart ze naar de mensen die haar omstuwen. Wat een drukte toch, en waarom? Haar altijd scherpzinnige gezicht heeft plots iets dommigs gekregen, alsof ze haar intellectuele vermogens over de steile Via Salviati heeft uitgesmeerd. [2]
- ▸ `Er was een tijd,' zei ze, 'waarin troubadours vrouwen het hof maakten met hun gedichten. Je zou bijna heimwee krijgen naar dat verleden. Want zie mij aan, omstuwd door twee heren die in hun pogingen een vrouw genegen te stemmen niets beters kunnen verzinnen dan indruk op haar te maken met haar eigen woorden.'[3]
- Het woord omstuwen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "omstuwen" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ HP de Tijd FRANK HEINEN 30 SEP 2013 De tranen van Marianne Vos
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 32
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be