Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·stu·wen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

instuwen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
instuwen
stuwde in
ingestuwd
zwak -d volledig
  1. door een voortstuwing ergens in of naartoe gedreven worden
     Gewoon snorkelen of varen op een jetski is deze zomer verleden tijd voor watersporters nu de Jetovator de markt wil bestormen. Dit wateraangedreven toetsel kan zijn bestuurder tot tien meter de hoogte instuwen met een snelheid van veertig kilometer per uur.[2]
     Nieuwe landen (oliestaten en de BRIC-ontwikkelingslanden) zouden de inkomsten fiks de hoogte instuwen.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

58 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[4]


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    THOMAS DE HEIDE
    “'Watervliegtuig' nieuwste sportgadget” (08 nov. 2012), De Telegraaf
  3.   Weblink bron
    sad
    “Geruchten beursgang F1 steeds luider” (21/03/2012), De Standaard
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be