• ver·sto·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verstoren
verstoorde
verstoord
zwak -d volledig

verstoren

  1. overgankelijk uit de concentratie brengen, onderbreken wat men aan het doen is
    • Tijdens het examen werden de kandidaten verstoord doordat er een brandalarm afging. 
     Omdat het mij speet dat mijn aankomst zijn rookpauze had verstoord, en omdat het waar was, zei ik hem, terwijl de taxi zich over het grind van ons verwijderde, dat mijn bagage wel even kon wachten, dat ik een lange reis achter de rug had en dat ik ook wel een sigaret zou lusten.[1]
  2. overgankelijk de kalmte of rust verbreken
    • Gooi een steen in een meer. Het effect is niet alleen zichtbaar, maar ook veel langduriger. De steen zal de stille wateren verstoren. [2] 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. Pfeiffer, Ilja Leonard
    “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers  , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 11
  2. Shafak, Elif
    Liefde kent veertig regels vertaald uit het Turks door Smits, Manon [2011] ISBN 978-90-445-1742-2 pagina 9
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be