• skip·le
  • Afkomstig uit het Oudnoors.
vervoeging
onbepaalde wijs skiple
tegenwoordige tijd skipler
verleden tijd skiplet
skipla
voltooid
deelwoord
skiplet
skipla
onvoltooid
deelwoord
skiplende
lijdende vorm skiples
gebiedende wijs skipl
skiple
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

skiple

  1. overgankelijk in wanorde brengen
  2. overgankelijk storen, verstoren
  • [2]: ro og orden ble skiplet
rust en orde werd verstoord



  • skip·le
  • Afkomstig uit het Oudnoors.
vervoeging
onbepaalde wijs skiple
skipla
tegenwoordige tijd skiplar
verleden tijd skipla
voltooid
deelwoord
skipla
onvoltooid
deelwoord
skiplande
lijdende vorm skipast
(bijvorm): skiplas
gebiedende wijs skipl
skipla
skiple
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

skiple

  1. overgankelijk verandering in een situatie brengen, een situatie storen, herstructureren
  2. overgankelijk iets op zijn kop zetten
  3. overgankelijk storen, verstoren
  • [1]: skiple varene i hylla
de goederen op de planken herstructureren
  • [1]: skiple rekkjefølgja
de volgorde nieuw sorteren
  • [3]: skiple nokon i arbeidet
iemand bij het werk storen