belemmeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van belemmeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | belemmeren | te belemmeren | ||||||||
toekomend | zullen belemmeren | te zullen belemmeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben belemmerd | te hebben belemmerd | ||||||||
toekomend | belemmerd zullen hebben | belemmerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
belemmerend | belemmerd | ev. belemmer |
mv. verouderd belemmert |
belemmere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | belemmer | belemmert | belemmert | belemmert | belemmert | belemmeren | belemmeren | belemmeren | |||
verleden (o.v.t.) | belemmerde | belemmerde | belemmerde | belemmerde | belemmerde | belemmerden | belemmerden | belemmerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal belemmeren | zult/zal belemmeren | zult/zal belemmeren | zult belemmeren | zal belemmeren | zullen belemmeren | zullen belemmeren | zullen belemmeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou belemmeren | zou belemmeren | zou(dt) belemmeren | zoudt belemmeren | zou belemmeren | zouden belemmeren | zouden belemmeren | zouden belemmeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb belemmerd | hebt belemmerd | hebt/heeft belemmerd | hebt belemmerd | heeft belemmerd | hebben belemmerd | hebben belemmerd | hebben belemmerd | |||
verleden (v.v.t.) | had belemmerd | had belemmerd | had belemmerd | hadt belemmerd | had belemmerd | hadden belemmerd | hadden belemmerd | hadden belemmerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal belemmerd hebben | zal/zult belemmerd hebben | zult/zal belemmerd hebben | zult belemmerd hebben | zal belemmerd hebben | zullen belemmerd hebben | zullen belemmerd hebben | zullen belemmerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou belemmerd hebben | zou belemmerd hebben | zou/zoudt belemmerd hebben | zoudt belemmerd hebben | zou belemmerd hebben | zouden belemmerd hebben | zouden belemmerd hebben | zouden belemmerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm belemmerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt belemmerd | er is belemmerd | |||||||||
verleden | er werd belemmerd | er was belemmerd | |||||||||
toekomend | er zal belemmerd worden | er zal belemmerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou belemmerd worden | er zou belemmerd zijn | |||||||||
lijdende vorm belemmerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | belemmerd worden | belemmerd te worden | ||||||||
toekomend | belemmerd zullen worden | belemmerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | belemmerd zijn | belemmerd te zijn | ||||||||
toekomend | belemmerd zullen zijn | belemmerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word belemmerd | wordt belemmerd | wordt belemmerd | wordt belemmerd | wordt belemmerd | worden belemmerd | worden belemmerd | worden belemmerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd belemmerd | werd belemmerd | werd belemmerd | werdt belemmerd | werd belemmerd | werden belemmerd | werden belemmerd | werden belemmerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal belemmerd worden | zult belemmerd worden | zult belemmerd worden | zult belemmerd worden | zal belemmerd worden | zullen belemmerd worden | zullen belemmerd worden | zullen belemmerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou belemmerd worden | zou belemmerd worden | zou/zoudt belemmerd worden | zoudt belemmerd worden | zou belemmerd worden | zouden belemmerd worden | zouden belemmerd worden | zouden belemmerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben belemmerd | bent belemmerd | bent/is belemmerd | zijt belemmerd | is belemmerd | zijn belemmerd | zijn belemmerd | zijn belemmerd | |||
verleden (v.v.t.) | was belemmerd | was belemmerd | was belemmerd | waart belemmerd | was belemmerd | waren belemmerd | waren belemmerd | waren belemmerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal belemmerd zijn | zult belemmerd zijn | zult belemmerd zijn | zult belemmerd zijn | zal belemmerd zijn | zullen belemmerd zijn | zullen belemmerd zijn | zullen belemmerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou belemmerd zijn | zou belemmerd zijn | zou/zoudt belemmerd zijn | zoudt belemmerd zijn | zou belemmerd zijn | zouden belemmerd zijn | zouden belemmerd zijn | zouden belemmerd zijn |