belemmert
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·lem·mert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
belemmeren |
belemmert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van belemmeren
- Jij belemmert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van belemmeren
- Hij belemmert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van belemmeren
- Belemmert!