belemmer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·lem·mer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
belemmeren |
belemmer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van belemmeren
- Ik belemmer.
- gebiedende wijs van belemmeren
- Belemmer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van belemmeren
- Belemmer je?