atajar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
atajar |
atajaba |
atajado |
volledig |
atajar
- afsnijden, een kortere weg nemen
- de pas afsnijden
- stoppen, tegenhouden, beletten, belemmeren, stuiten
- in de rede vallen
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
atajar |
atajaba |
atajado |
volledig |
atajar