Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·ij·de·len
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van ijdel met het voorvoegsel ver- en met het achtervoegsel -en [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verijdelen
verijdelde
verijdeld
zwak -d volledig

Werkwoord

verijdelen

  1. overgankelijk een ongewenste actie weten te voorkomen, in de kiem smoren
    • De terroristische aanslag werd op het nippertje verijdeld. 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen