• wreck
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord rec.
vervoeging
onbepaalde wijs to  wreck 
he/she/it  wrecks 
verleden tijd  wrecked 
voltooid
deelwoord
 wrecked 
onvoltooid
deelwoord
 wrecking 
gebiedende wijs  wreck 

wreck

  1. overgankelijk te gronde richten, vernielen, vernietigen, verwoesten
  2. onovergankelijk (scheepvaart) schipbreuk lijden
  3. overgankelijk (scheepvaart) schipbreuk doen lijden
  • [1]: to wreck a business
een bedrijf ruïneren
  • [1]: to wreck a fortune
een vermogen vernietigen
  • [1]: to wreck a train
een trein laten ontsporen
  • [1]: to wreck all hope
alle hoop de bodem inslaan
enkelvoud meervoud
wreck wrecks
 
[1] A car wreck.
 
[6] A ship wreck.

wreck

  1. wrak
    «On Sunday morning, Queanbeyan fire and police services attended a burnt out wreck in Banksia Crescent.[1]»
    Op zondagochtend bekommerden zich de Queanbeyan brandweer en politie om een uitgebrand wrak in de Banksia Crescent straat.
  2. puinhoop, ravage
  3. puin
  4. vernieling
  5. (scheepvaart) schipbreuk
  6. (scheepvaart) scheepswrak
  7. (scheepvaart), (juridisch) (recht van de zee) averijgoederen
  • [1]: (figuurlijk) train wreck (VS)
een onafwendbaar gebeurtenis
  • [4]: wrack of a building
nieling van een gebouw
  1. The Queanbeyan Age (Newspaper in Nieuw-Zuid-Wales, Australië), 6/11/2009, "Petrol bombs destroy cars"