• wrak
  • In de betekenis van ‘met gebreken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1383 [1]
  • In de betekenis van ‘onbruikbaar voer- of vaartuig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1368 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord wrak wrakken
verkleinwoord wrakje wrakjes

het wrako [2] [3] [4] [5]

  1. overblijfsel van een verongelukt of gestrand vaar-, voer- of vliegtuig
  2. brik. vaar-, voer- of vliegtuig in (zeer) slechte staat, vaak schertsend; wat een wrak
  • Een schip ( of een wrak) op strand, een baken in zee
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen wrak wrakker wrakst
verbogen wrakke wrakkere wrakste
partitief wraks wrakkers -

wrak [6] [7] [8] [9]

  1. met gebreken, niet sterk, niet gaaf
vervoeging van
wreken

wrak

  1. enkelvoud verleden tijd van wreken
    • Ik wrak. 
    • Jij wrak. 
    • Hij, zij, het wrak. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[10]


enkelvoud meervoud
naamwoord wrak wrakke

wrak

  1. wrak