bouwvallig
- Geluid: bouwvallig (hulp, bestand)
- bouw·val·lig
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘vervallen’ voor het eerst aangetroffen in 1451 [1]
- afgeleid van bouwval met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | bouwvallig | bouwvalliger | bouwvalligst |
verbogen | bouwvallige | bouwvalligere | bouwvalligste |
partitief | bouwvalligs | bouwvalligers | - |
bouwvallig
- in slechte bouwkundige staat verkerend
- De huizen in de krottenwijk verkeerden allemaal in een bouwvallige staat.
1.
- Het woord bouwvallig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bouwvallig" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "bouwvallig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bouwvallig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be