• wre·ken
  • In de betekenis van ‘vergelden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1236, hoewel al in een iets oudere tekst de afleiding giwrekan is aangetroffen. Zie ook  wraken ww . Sommige etymologen stellen dat  werpen ww  dezelfde wortel in het PIE heeft. [1][2]
Oudnederlands: wrekan
Germaans: *wrekan/*wrekaną
Indo-Europees: *wreg-/*ureg
  • Verwant in Germaans:
West: Oudsaksisch: wrekan, Oudfries: wreka, Oudhoogduits: rehhan, Angelsaksisch: wrecan, Duits: rächen, Engels: wreak/wreck
Noord: Oudnoords: reka
Oost: Gotisch: wrikan
  • Mogelijk verwant in Romaans:
Italiaans: urgere, Latijn: urgere
  • Verwant in andere Indo-Europese talen:
Sanskriet: vrajant
Oudkerkslavisch: vragŭ
Hettitisch: ūrki
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wreken
wreekte
(wrook of wrak)
gewroken
klasse 4

zwak -t
gemengd

volledig

wreken

  1. overgankelijk een bepaald soort onrecht vergelden door zelf iets vergelijkbaars te doen
    • Hij wil de moord op zijn zoon wreken. 
  2. wederkerend zich ~ persoonlijk ongedaan onrecht vergelden
    • Wacht maar, ik zal me wreken! 
  • Tot in de 17e eeuw was het een klasse 4 werkwoord met verleden tijd wrak- wraken (ook gespeld als wrac). In de 18e eeuw werd een klasse 2 verleden tijd wrook gebruikt die (archaïserend) door Bilderdijk nog gebruikt werd.[3]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]